In de zon op een bank in de Molenstraat
zat ik een broodje te eten.
Twee hondenbezitters lopen langs, de
twee keffers vliegen elkaar aan en geroutineerd tillen beide mannen
hun hondje op. Een loopt door, de ander komt achter me zitten.
Binnen een minuut heeft hij aanspraak:
-Bent U van Toerkaai?
<He?
-Bent U vaan Toerkaai?
<Fan Turkije?
-Ja bent U van Toerkaai?
<Nee, ik kom gewoon uut Nijmegen, hoeso?
-U hebt Toerkenmuts op.
<Die es gewoon van de C en A.
-Lijkt wel op Toerkenmuts. Iek ben wel
van Toerkaai, maar woon in Den Bosch, al 23 jaar, nou ben ik een dag
naar Nijmegen voor de winkels, Nijmegen is ook mooie stad, net als
Den Bosch, maar wel koud hier. Hoe oud bent U?
Ik ben negenenseventig.
-Mijn vader was tweeënnegentig toen
hij dood was, hij was goede oude man, zijn vrouw was al lang dood.
<Mijn vrouw es ook al 26 jaar dood.
-Hij was goede man, maar moeilijk,
altijd alles moeilijk, ook voor ons.
<Mijn vrouw ister al heel lang nie meer,
dan moeje toch alleen deur.
-Hij was moeilijk maar wel lief, ik
ging met mijn man naar Den Bosch, toen heeft hij gescholden. Hij had
voor mij gezorgd, wie moest er nou voor hem zorgen, mijn broer was
ook weg, ik mocht niet, maar deed toch. Mijn vader was oude man en
moeilijk.
<Jaja, ik ga weer, kom Truus, we gaan.
-Daag meneer, daag
<Houje.
In het park genoten ook de kippen van de zon